Voor de uitrusting (helm, schoeisel, handschoenen en kleding) geldt dat deze een redelijke mate van bescherming moet bieden, ook tegen en/of rekening houdende met de heersende, dan wel redelijkerwijs te verwachten (weers)omstandigheden. Deze bescherming is zodanig dat bij (onvoorzien) contact met het wegdek of de motor (bv. de uitlaat) niet direct letsel ontstaat.
Voor motorexamens en -toetsen heb je daarom de volgende uitrusting aan:
Voor de beschermende kleding, handschoenen en schoeisel geldt daarnaast dat deze in ieder geval wordt toegelaten als deze aangepast is aan de heersende dan wel redelijkerwijs te verwachten (weers)omstandigheden en:
Voldoet de kleding niet (geheel) aan deze drie eisen, dan moet op het eerste gezicht aannemelijk zijn dat de kleding onder de te verwachten (weers)omstandigheden voldoende bescherming kan bieden bij (onvoorzien) contact met het wegdek of de motor (bv. de uitlaat, of schakel- en rempedaal) zodat niet direct letsel ontstaat. Het CBR kan geen garanties afgeven ten aanzien van deze bescherming. De kandidaat aanvaardt zelf de risico’s van het niet voldoen aan de eisen.
De examinator controleert en bepaalt of je de juiste uitrusting aan hebt om aan het praktijkexamen motor deel te nemen.
Een aantal voorbeelden van niet toegestane uitrusting zijn: